Levensloop 1906 – 1946

Levensloop opgesteld ter gelegenheid van het 40 jarig huwelijk, 17 september 1946
Hein en Koosje zijn getrouwd op 6 september 1906 te Zevenhoven.

Theo werd op 14 september 1907 geboren in de Menonietenbuurt (zie foto hierboven).
’t Is veertig jaren nu geleên,
Dat een paartje in het huwelijk treên,
De bruidegom Hein, het was een guit,
Met Koosje zijn geliefde Bruid.
’t Was in de Menonietenbuurt,
Daar hadden ze een huisje gehuurd,
Het was wel klein maar naar hun zin,
Daar gingen Hein en Koosje in.
En na een jaartje, als ik niet lieg,
Lag de eerste baby in de wieg,
En vader, Hien het moet gezegd ,
Was vol trots al op zo’n knecht.
AVRO’s kinderkoor onder leiding van Jacob Hamel.
Jaap, To en Theo in 1910

Tot februari 1913 werkte vader Hein als schilder bij Hein de Rijk in Mijdrecht. Hierna nam hij een baan aan als schilder in de melkfabriek te Uithoorn.
Die langpoot van een ooievaar,
Die dacht als ik wat over heb, breng ‘k ’t daar,
Zo hadden ze na jaren een stel,
Het leek toen Jacob Hamel wel.
En Moeder was toch ook heel blij,
Er waren ook kousenstopsters bij,
Zij sprak tot vader Hein gewis,
Ik ben blij dat ’t tuttie fruttie is.
Bij Hein de Rijk en melkfabriek,
Vond Hein het maar een grote kliek,
Hij dacht en tuurde achter glas,
Ik wou dat ‘k zelfstandig was.

Vader Hein rechts op de foto, in overleg met de aannemer.

Het huis aan de Boterdijk met op de voorgrond Marie en aan de hand Ber, daarachter Jaap. Op de achtergrond Moeder Koosje ren vader Hein – 1929.
Hein die had al vaak gezegd,
Beter kleine baas dan grote knecht,
En aan de Kwakel, ’t was niet dwaas
Ja, daar werd hij eigen baas.
Hij dacht, als ik maar wat verdien,
Maar hij was dadelijk erg gezien,
Zij mochten hem graag, die goeie vent,
Dat was toch gauw genoegd bekend.
Hein had nog buren in het huis,
Het was somstijds geen zacht gedruis,
Tot op een voor ’t groot gerucht,
Nam buurman Kees opeens de vlucht.
En Moeder Koos die zat meteen,
Nu houden wij ’t maar alleen,
Zij kocht toen meubels van blijdschap dol,
Want de nieuwe salon, die moest toch vol.
En Hein die sprak tot vrouwtje, ik koop geen jongens meer,
En Koosje zie met blijdschap, Man ik leg me er bij neer,
De jongens worden groter, verdienen elke dag,
We zullen maar eens zorgen voor een rustige oude dag.

Bladzijde uit het jaarboek 1923 van het Schildersbedrijf Hein Winter en ZN, werkzaamheden voor C Snabel, tuinder
De zonen Theo, Jaap, Jan en Ko werkte mee in het schildersbedrijf.
De zaken gingen best nu, Hein had volop werk,
Hij schilderde bij burgers, bij boeren en in de kerk,
Hij werkte gestadig met eigen personeel,
Want ’t huishouden kostte schrikkelijk veel.
En Moeder sprak tot vader, wat denk je er nu van,
Ik verrek steeds van de kiespijn en nu ben ik wat van plan,
‘k heb centen er voor liggen, ik heb allang gespaard,
Ik wilde nieuwe tandjes kopen, ik ben ze nog wel waard.
Ze gingen toen naar Mokum, tesaam met vaste tred,
Met vrouw van Tol van de Kwakel, haar eigen naam is Oudifred,
En Moeder die lied alles trekken, zij is toch lang niet mis,
Zij kwam toen tuis als een baby die pas geboren is.

Het gezin Hein en Koosje Winter – 1927, Andreas Maria (André) is hier de jongste.
Het is niet bekend waarom moeder Koosje plots naar het ziekenhuis moest.
En toen na maandjes later, toen kwam het nieuwe gebied,
En Moeder sprak toen heel kordaat, ik voel me nu weer fit,
Geen kiespijn en geen tandpijn, dat alles was geweest,
Ze knabbelde waar aan koek of peer, dat was voor haar weer feest.
En zo leefde zij gelukkig met hun talrijk groot gezin,
En daar prijkten zij als Ouders altijd fier tussen in,
Maar toe plots in ’35 stond een auto voor de deur,
Moeder moest opeens naar ’t ziekenhuis en dat stelde hen teleur.
De angst die steeg ten top,
De dokters die gaven haar op,
Als je jong bent valt het scheiden weliswaar toch ook wel zwaar,
Als je oud bent, kan men zeker helemaal niet buiten elkaar,
Zo ook was ’t hier met Vader, hij liep te zuchten keer op keer,
Eindelijk nam hij toen zijn toevlucht, gaf alles aan de Heer,
Een wonder is met haar geschied,
Kinderen zongen blij hun lied.


Op 11 mei 1938 werd Jopie de Koning als eerste kleinkind geboren.
Marie trouwde met Jan de Koning op 23 juli 1937.

Theo trouwde op 23 juni 1939 met Nel Vork.

Op 28 april 1941 werd Henny geboren.
Toen al die zorgen waren aan de kant,
Toen dacht Marie heel bij de hand,
Die zorgen zijn weer achter de rug,
Ik ga nu trouwen en liefst heel vlug
Zij waren toen getrouwd een jaar,
Toen kwam bij hen de ooievaar,
Toen waren Vader en Moeder vereerd,
Tot Opa en Oma gebombardeerd.
Een paar jaar alter, blij van zin,
Ging Theo ook het schuitje in,
Een stamhouder werd geboren gezond,
Vader Hien sprong van vreugde toen in het rond.
Hij was toen erg in zijn schik,
Zo’n heel klein Heintje, rond en dik,
En Nelie sprak lachend tot haar Thè,
Je Vader snolt er lekker mee.
Bij Janie werd tuberculose geconstateerd. Later ook bij Bep, Jos en Henk. Ze werden langdurig verpleegd in Bilthoven.
Naar ’t ging altijd toch niet naar wens,
Met zo’n groot gezin heb je nooit een grens,
Want werd Janie onverwachts,
Wie had dat nu van haar verwacht.
En daarna volgen er nog meer,
Maar ze zijn gelukkig beter weer,
En Janie mollig dik en rond,
En Bep zo mager maar gezond.

Van beroep was vader Hein huisschilder, maar in zijn hart voelde hij zich kunstschilder.
Pieter Lieftinck was in 1946 minister van Financiën. Hij is bekend van het ‘Tientje van Lieftinck’ tijdens de geldzuivering. Oude bankbiljetten en munten moesten worden ingeleverd om vervolgens om te ruilen voor nieuw geld

Theo als militair – 1939.

Vrijstelling vordering Rijwielen.
Johannes Winter, de jongere broer van vader Hein werd op 14 maart 1920 als Pater Lotharius Winter te Weert tot priester gewijd.
Martha was de jongere zus van vader Hein
De Kwakelaars hielden vanuit de kerktoren de wacht om te zien of er vanuit Uithoorn of de Vrouwenakker Duitser op weg waren naar het dorp.

In ’39 weer in de schuit,
De mobilisatie die brak toen uit,
En Theo moest toen als soldaat,
De dienst weer in hij werd paraat.
In ’40 brak d e oorlog uit,
De spanning lag op ieders snuit,
Geen letsel aan z’n hoofd of rug,
Kwam Theo heelhuids weer terug.
De zorgen aan de horizon,
De suiker ook kwam op de bon,
De jongens waren zeer verzot,
Op de witte korrel in de pot.
Het snoepen van dat spul was uit,
En ’s morgens ook met je beschuit,
En vader riep kwaad aangedaan,
Dat heeft die vuile mof gedaan.
En voor de oorlog was ’t geweest.
’t Was eens in het jaar een dag dan feest,
Ging tante Martha en vader Hein,
Naar Heeroom op bezoek zo fijn.
In d’oorlog ging dat ook niet meer,
En vader mopperde telkens weer,
Hij speelde soms geweldig op,
Dat is te danken aan die moffenkop.
Toen kwam de grootste onrust en ’t was de grootste strop,
De Duitschers pikten alle jonge gasten op,
Op transport, niet naar de kerk,
Zij moesten in de heimat aan ’t werk.
’t Was toen voor die ouders een benauwde tijd,
Zes van die grote jongens. ’t Was geen kleinigheid,
Maar God heeft ze allemaal behoed,
Zoals een kloek de kuikens doet.
Vader zat te mopperen over materiaal,
Want dat werd geweldig, zeer geweldig schraal,
En in de kamer, ’t was heet,
Deed hij precies wat Rembrand deed.
Verfschaarste bleef er nog een hele poos,
Dat zie je aan zijn huisje Villa Verfloos,
En moeder zat zoo vast aan het geld,
Nu heeft ze ’t voor Lieftinck neergeteld.

KA De Kwakel tegen KA Langeraar, juli 1943. Bovenste rij, tweede van links Ber Winter

Persoonsbewijs 1941.
Moeder Koosje behartigde de zakelijk kant van het bedrijf en het gezin.
Aardappelen schillen was toch heusch geen baan,
Waar je zoo des avonds maar nier bij stil kon staan,
’t leek voor een weeshuis niet te dol,
Zij schilde emmers, emmers vol.
Met de zeepvoorziening was het ook al mis,
Voor de vuile kleren had ze ook al niets,
Gered voor een poosje naar ’t scheen,
Kocht soda toen van Jan van Veen.
Op een dag toen riep ze, we zijn toch weer gered,
Ik kocht een wonderkachel en heb die neergezet,
Maar groot en klein schreeuwde door elkaar,
Dat eten is niet half gaar.
Als dat met het eten de jus kwam op hun bord
De jongens zeiden: ‘’k geloof dat het steeds dunner wordt,
Dan kraaide moeder als een haan,
’n pond boter heb ik erin gedaan.
Er was soms een bedeling van tarwe bij een boer,
De zonen en dochters lagen ’s nachts al op de loer,
En ’s morgens vroeg gingen zij gezamenlijk op stap,
Zij wisten, het was nodig, ze deden het heus niet voor de grap.

De kerk gezien vanaf de Vuurlinie – 1950.

Misdienaar Ber Winter, augustus 1944.
Rogge, tarwe en soms gerst, alles smaakte opperbest,
Want in dien oorlogstijd wordt alles goed bereid,
Allen deden zij hun best, d’een zoo goed als heel de rest,
Zij begrepen allen toch, het was een rare tijd.
En moeder bij de pinken stond Zondags bij de kerk,
Zij sprak daar menig boertje aan, die was geweest voor werk,
Jazeker, ’t kan gebeuren, soms hield ze een hele speech,
Voor eten werken we heel graag, aan geld hebben we ook niets.
Ja, dat was toen moeders werk, zo Zondags bij de kerk,
Vader, die dorst dat toch niet, hij deed het niet gewis,
Ja, dat was toen moeders werk, zij was zoo slim en sterk,
Ja moeder Koosje, die is toch lang niet mis.

Bep (1920) en Coby (1921), datum foto onbekend (waarschijnlijk tegen het einde van de oorlog).
Zij ging eens op een morgen met Coba naar de stad,
Die liep maar steeds te zeuren, geef me nu een mantelpak,
Maar moeder op de penning zei, je bent een zeurkous nou,
Mijn geld is allang bestemd, maar ditmaal niet voor jou
En moeder dacht gedwee, hand op de portemonnee,
Het is zo’n ouwe teut en houdt maar altijd vol,
En ’t mooie mantelpak, dat heeft ze niet gehad,
Moeder bezweek toch niet, daarvan had ze geen lol.
Zij kwamen in de Bijenkorf en gingen toen heel grif,
Tezamen naar boven toe, zij gingen met de lift.
En boven aangekomen, van schrik zo grauw als asch,
Het geld, dat was verdwenen, ’t was gestolen uit haar tas
En beide zeer ontdaan, zijn toen naar huis gegaan,
Want ’t reisje naar de stad had een triest verloop,
Zij kwamen samen thuis zonder het minst gedruis,
En moeder zuchtte steeds, er is nog niets te koop.

Jos (1924) en Ada (1923) – foto genomen in 1943.
Moeder gaat soms schoenen kopen,
als ze een bon te pakken heeft,
Maar ze kan er nooit op lopen, ach wie heeft dat ooit beleefd,
En hare dochters passen dan met spoed,
Wie of erin kan met haar kleine voet,
En de dames heel tevree’n,
Stappen met moeders schoenen heen.

Moeder Koosje in de tuin van het huis aan de Boterdijk – 1936
Zij zou de kachel eens opstoken,
een vuurgloed viel toen op het kleed,
Zij greep en raapte gauw de vonken,
maar ’t gaf niet wat of ze deed,
Toen hebben zij tezamen zelfbewust,
Met water snel de binnenbrand geblust,
En vader zie heel sloom en traag,
Zoiets ligt je zwaar op de maag.
En de schade opgenomen door een fatserige taxateur,
Twintig gulden was de schade en hij liep weer naar de deur,
Moeder zei; Neem jij ’t daarvoor mee,
Dan is jou vrouw ook vast tevree,
Zij schraapte haar keel en riep toen stoer,
Lek jij het zelf maar op de vloer.
En na een uurtje debatteren,
Werd zij toch zowaar bedreigd,
Met royering uit de assurantie,
Zij dacht; ’t moet zien dat ik de centen krijg.
Het resultaat het geld door haar begeerd,
Het werd haar later netjes uitgekeerd,
Die stadmeneer, die had een pan,
Hij kon toch moeder Koos niet an.

Het huis aan de Boterdijk, het privaat of de plee stond achterkant van het erf.
Moeder heeft vaak voor gewoonte,
Als allen liggen reeds in bed,
Dan moet ze nog eerst naar buiten,
Naar het huisje bij het hek,
Zoo op een avond, het was heel mooi weer,
Ja, toen gebeurde het toch ook zo’n keer,
Dat moeder, ’t is toch waar gesmoesd,
Toch weer eens makkelijk zitten moest.
Naast ons woonde toen een meisje,
Ze was vaak in haar hoofd onwel,
Zij had moeder toen zien lopen, naar die kleine woudkapel,
Zij gooide stenen, als was het en bombardement,
Zo onverwachts al op die houten tent,
En moeder was door schrik overmand,
Zij schreeuwde luid van moord en brand.
En haar zoons, zij kwamen allen blootvoets uit hun bed,
En goddank de situatie was voor moeder toen gered,
Zij kropen lachend blij van zin,
Allen hun warm bedje toen weer in,
Maar sindsdien gaat moeder nooit alleen,
Naar het woudkapelletje meer heen.

Vader Hein was actief lid van de toneelvereniging St Genesius. Op deze foto uit 1949 staan Bep (staand 6e van links) en vader Hein (staand 8e van links).
En vader verzot op het toneel,
Daarvoor werkt hij zijn eigen scheel,
Decors te schilderen zeer tevree,
Daar maakt hij graag reclame mee.
Op de club heeft hij zich nooit verveeld,
Al menig rol heeft hij verdeeld,
Hij werkt daarvoor met ijver en spoed,
Hij kent de spelers allen goed.
Naar ’n toneelstuk kijken fijn,
Daarin vindt hij de grootste gijn,
Op ’n andere plaats als men het vraagt,
Ja werkelijk dat doet hij heel graag.

St Genesius toneelstuk Marie Goretti.
En komt hij van zo’n avond thuis,
Brengt hij verslag uit bij ‘m in huis,
Zegt hij; In de omtrek, zeer spontaan,
Staat St. Genesius bovenaan.
Speelt hij sinds jaren meer geen rol,
Zijn hart is van toneel steeds vol,
Dat vinden zij juist reuze fijn,
Daarom noemen zij hem; Vader Hein.
In de laatste uitvoering van de club,
’t was in de pauze van het stuk,
Toen mopperde hij, er waren teveel,
Van de leden hun vrouwen op ’t toneel.
Hij zei; Aan die wijven heb je een strop,
Ze zuipen onze koffie op,
Ze horen benden in de zaal,
’t lijkt hier nu wel ’n haremzaal.

Foto ter gelegenheid van het 40-jarig huwelijk van Hein en Koosje Winter – 1946.
De feestavond van de toneelclub, da’s glad,
Daar hebben vader en moeder veel plezier gehad,
Zij hebben gedanst gezongen heel fijn,
En moeder die zei; Dat is goed voor mijn lijn,
Zij waren nog lang niet ontdaan van de pret,
Toe zij zo das nachts gingen ze lachend naar bed,
En moeder zij zei toe; ik was ’t nog niet zat,
En Vader hij zie; ‘k heb nog nooit zo’n lol gehad.
Dat moeder kan feesten bewijst toch weldra,
Met de allerlaatste feestavond van de K.A.
Met van Egmond z’n vrouw uit de Slappeslingerbuurt,
’t leek wel of hadden zij de dansvloer gehuurd,
Zij dansten en dansten zo lustig in ’t rond,
Tot ze beide grepen naar een kwartje op de grond,
Het draaide en draaide hen alles in de zaal,
Ze hebben gelachen, het is kolossaal.
Wij hebben voorwaar nu genoegd verteld,
Misschien was u beiden er niet op gesteld,
Maar op zo’n feestdag, die is veel te kort,
Wij hopen, dat dit een onvergetelijke wordt,
Bewaar deze schets, dat het klinkt in uw oor,
Dan gaan wij over tien jaar ermee door,
Wij hopen dat ’t goud uwe slapen dan kroont,
Zo wordt u dan voor uwe zorgen beloond.